zaterdag 30 juni 2012

Het Sarphatihuis 12+


Dr. Sarphatihuis


Waarom is het gebouwd?
Het Dokter Sarphatihuis werd in 1782 gebouwd als werkhuis. Een werkhuis was een gebouw waar arme mensen konden werken. Ze kregen dan geen geld, maar mochten wel in het Sarphatihuis wonen en ze kregen eten. Zo zouden er minder mensen op straat hoeven te zwerven en te bedelen. In het huis kwamen ook dieven wonen en die waren dan verplicht daar ook werken. Zo konden ze hun leven verbeteren. Het was dus een opvanghuis voor armen en een gevangenis voor criminelen.
In Amsterdam waren er meer van zulke werkhuizen. Het Rasphuis was een werkhuis voor mannen en stond waar nu de Kalvertoren is. Het Spinhuis was een werkhuis voor vrouwen. In dat gebouw zit nu de Universiteit van Amsterdam. Omdat er al meer werkhuizen waren, werd het Sarphatihuis toen nog het Nieuwe Werkhuis genoemd. Het Rasphuis en het Spinhuis moesten overgenomen worden door het Sarphatihuis.

Wie heeft het gebouwd?
Abraham van der Hart is de architect van het Sarphatihuis. Hij was vanaf 1777 tot aan zijn dood in 1820 stadsbouwmeester van Amsterdam. Dat betekende dat hij in opdracht van de gemeente Amsterdam openbare gebouwen, zoals het Sarphati-huis, ontwierp. Toen hij leefde was in de architectuur de classicistische stijl erg populair. Dat is ook wel te zien aan de gevel van het Sarphatihuis: het is vrij simpel maar het ziet er toch groots en indrukwekkend uit. Ook kun je het zien aan het fronton, de witte driehoek met daarin sculpturen boven op het dak. Dat is typisch classicistisch. In het driehoekig fronton staat de fiere Amsterdamse Stedemaagd, omgeven door twaalf meer dan levensgrote beelden. Rechts van haar staan orde, naarstigheid en werkzaamheid, herkenbaar aan de werktuigen. Met haar linkerhand keert zij het stedelijke wapenschild tegen luiheid, bedelarij, dronkenschap en liederlijkheid. Tussen het wapenschild en deze beelden vertoont zich de kracht, gesymboliseerd door Hercules, die met zijn knots dreigend deze ondeugden in toom houdt. Het beeldhouwwerk, dat in sobere bakstenen gevel extra opvalt, is door stadsbeeldhouwer Anthonie Ziesenis gemaakt.

Het gebouw
Abraham van der Hart kreeg in 1779 opdracht om een werkhuis te bouwen. Het moest de grootste van Amsterdam worden, dus groter dan het Rasphuis en het Spinhuis. Het gebouw is ongeveer 51 meter langer en 102 meter breed en het is helemaal van baksteen gebouwd.
Er moesten wel 700 tot 800 mensen in kunnen wonen en werken terwijl in het Rasphuis en het Spinhuis maar 180 mensen konden. Mannen en vrouwen werden altijd gescheiden, ze hadden hun eigen werkplaatsen, eetzalen, binnenplaatsen, slaapzalen en verpleegafdelingen. Maar ook de vrijwillige gasten, zoals arme mensen, werden gescheiden van de gestraften. Er waren dus vier gescheiden afdelingen in het Sarphatihuis.
Op de bovenste verdieping lagen de slaap- en ziekenzalen, de badkamers en de toiletten. Op de middelste verdieping, die ook het hoogst is, waren de werkzalen. Het gebouw was dus in vier vleugels verdeeld, en er werd streng op gelet of er niet stiekem werd overgestoken. Het was belangrijk dat er in werkzalen veel licht en frisse lucht was. Daarom zijn er voor de werkzalen speciaal ontworpen ramen met verschillende ventilatiemogelijkheden gemaakt. Deze ramen zijn heel hoog geplaatst, zodat men tijdens het werken niet naar buiten kon kijken.
De vloeren zagen er vroeger anders uit. In de slaapzalen en in de werkzalen lagen overal klinkers. Dit was gedaan ter bestrijding van brandgevaar en ongedierte.

Ook het binnenterrein was verdeeld in vieren. Elke binnenplaats was vanaf één van de vier vleugels bereikbaar. Op die manier was men dus ook buiten strikt van elkaar gescheiden. Elke binnenplaats had een eigen pomp en een eigen verlichting.

De hal
In de hal is een beeld te zien, dat heet ‘Horen, zien, zwijgen’. Er is in de tuin ook een zintuigentuin, dat dezelfde naam heeft.

Via hal naar trappenhuis
Het trappenhuis is nog helemaal origineel. Op de schilderijen staan regenten, zo noemde men de bestuurders van de stad toen. Zowel de regenten als de regentessen zijn bezig met schrijven van rekeningen en met het tellen van geld: geld was natuurlijk erg belangrijk voor zo’n zorg-instelling. De namen van de regenten en regentessen zijn vastgelegd op de naamborden aan weerszijden van de regentenkamers

Regentengang (gang links)
Boven aan de trap links zie je de overblijfselen van de regentengang. Deze liep vroeger als een soort tunnel boven het centrale plein. Op die manier konden de regenten die toezicht moesten houden op de mensen in het Sarphatihuis naar beneden kijken en de boel in de gaten houden zonder zich tussen de bewoners te hoeven mengen.

Regentenzaal (en zalen links en rechts daarvan)
In deze zaal kwamen de regenten, dus de bestuurders van de stad, bij elkaar om te vergaderen. In de zaal zijn ook nepdeuren, deze werden gemaakt om de indeling symmetrisch te kunnen maken. Symmetrie hoorde ook bij het classicisme. Tussen de zalen zaten dubbele tussendeuren om gehorigheid tegen te gaan.
Deze zaal was ook de verhoorkamer. Daar verhoorden de regenten de bewoners die een regel hadden overtreden en bepaalden ze welke straf er op zou staan. Zo konden ze worden opgesloten in de cellen onder de trappen in de hoeken van het gebouw. 

Links en rechts van de verhoorkamer liggen de regentenkamers. Net als de verhoorkamer zijn ze in Lodewijk XVI-stijl gedecoreerd, geïnspireerd op Griekse afbeeldingen uit Pompeï. De vertrekken waren ooit geschilderd in meer kleuren, waaronder reseda, een grijsachtig groene kleur. Rustige classicistische vormen bepalen de sfeer in de kamers.

Gang rechts
Vanaf trappenhuis rechtsaf de gang is, is het verlaagde plafond van het nieuwe gedeelte zichtbaar. Hierachter zijn de verblijven van de huidige bewoners, dat gedeelte is niet toegankelijk.
Nu hebben de bewoners van het Sarphati-huis heel veel privacy. Dat was vroeger niet zo. Overal werd toezicht gehouden: aan tafel, aan het werk en zelfs in hun slaapvertrekken.

Tuin aan de gracht
Links is nog het portiershuisje te zien. Dit is nog overgebleven van de oorspronkelijke bouw. Daar werd toezicht gehouden op de bezoekers.
Aan het eind van de tuin is de Zintuigentuin: zien, voelen en ruiken. Dit hoort bij het beeld wat in de hal staat, daar draait het om de zintuigen: horen, zien, zwijgen.

Van Nieuw Werkhuis naar Sarphatihuis
De eerste 25 jaar zijn er allerlei verschillende dingen gebeurd in het Nieuwe Werkhuis. Eerst woonden en werkten er dus arme mensen en zaten er criminelen gevangen. Maar rond 1797 zaten er Franse troepen, die hun gevangenen en zieke militairen daar onderbrachten. Frankrijk was toen namelijk de baas in Nederland. De baas van de Fransen, Lodewijk Napoleon, wilde in 1809 het gebouw tot een Paleis voor de Kunsten maken, maar dat is niet doorgegaan.


Tot ongeveer 1870 is het Sarpatihuis een werkhuis voor bedelaars, armen en dieven geweest. In die tijd werd het huis omgedoopt tot Stedelijk Armenhuis. Oude mensen die ongeneeslijk ziek waren konden daar verzorgd worden. Ook de zogenaamde ‘idioten’ werden er opgenomen. In 1933 besloot de gemeente Amsterdam het huis tot een Verzorgingstehuis voor Ouden van Dagen te maken. Het was verplicht om te werken tijdens het verblijf in het huis. In tijden van drukte konden er wel 1000 mensen in het verzorgingstehuis verblijven. 

In 1952 werd het huis verbouwd tot een echt bejaardentehuis. Toen werd er pas centrale verwarming aangelegd. In de jaren ’70 van de twintigste eeuw werd het grootschalig verbouwd. Aan het eind van die verbouwing is het voormalig Nieuwe Werkhuis het Dokter Sarphatihuis genoemd. Het gebouw is vernoemd naar Samuel Sarphati. Dit was een arts uit Amsterdam en leefde aan het begin van de negentiende eeuw. Hij had veel betekend voor de sociale en economische ontwikkeling van Amsterdam. Hij zette zich in voor verbetering van woonomstandigheden en voeding. Ook bedacht hij een systeem voor het ophalen van het vuilnis. Omdat hij zo belangrijk was geweest voor de ontwikkeling van Amsterdam, besloot in 1978 de gemeente het bejaardentehuis naar hem te vernoemen. 

vrijdag 29 juni 2012

De Burcht 12+



De Burcht van Berlage

Inleiding
De Burcht als gebouw heeft in de geschiedenis van de Nederlandse vakbeweging een belangrijke rol gespeeld.  Het is gebouwd in 1900 als hoofdkantoor van de Algemeene Nederlandsche Diamantbe­werkersbond (ANDB). Deze vakbond werd opgericht in 1894 door Henri Polak: hij geldt als de grondlegger van de moderne vakbeweging in Nederland.
Het gebouw is ontworpen door de pionier van de moderne architectuur in Nederland: architect Hendrik Petrus Berlage.
Berlage, een overtuigde socialist, ontwierp in dezelfde periode zijn meest bekende gebouw, de Beurs, bij uitstek een gebouw voor het kapitalisme.  In het gebouw van de ANDB kon hij voor het eerst zijn eigen overtuiging door laten klinken. Het gebouw moest een krachtige uitstraling krijgen om aan te geven dat er een krachtige organisatie in huisde.

Façade en parterre
Het gebouw kreeg het voorkomen van een burcht, met een toren, een rij versieringen op de dakrand die leken op de kantelen van een kasteel en een grote ingangspartij die er letterlijk voor zorgde dat je opsteeg van het niveau van de straat, het dagelijkse leven, naar het hogere niveau van de organisatie. Al vrij snel na de voltooiing van het gebouw kreeg het de bijnaam 'de Burcht' van de diamantbewerkers.
De strijd van de opkomende arbeidersklasse voor een betere maatschappij werd symbolisch uitgebeeld door het laten doordringen van het 'licht van de toekomst' door het hele gebouw. De glazen dakconstructie en de glazen vloertegels lieten dat licht schijnen tot in het souterrain toe.
‘ s Nachts brandde een lamp achter een raam in de toren in de vorm van een diamant als een lichtbaken dat in de duisternis het licht van de nieuwe maatschappij aankondigde. 
Zelfs in de indeling van het gebouw zat een bepaalde symboliek.
In het souterrain huisde vroeger de drukkerij waar het Weekblad van de bond gedrukt werd: de propaganda vormde de basis van de organisatie.
Op de parterre bevonden zich de lokale afdelingen van de bond, op de eerste verdieping zetelde het bestuur en op de bovenste verdieping bevond zich oorspron­ke­lijk de bibliotheek voor de leden van de bond. De culturele ontwikkeling bekroonde dus de organisatie.
Het gebouw moest behalve kracht ook schoonheid uit stralen. 
De Burcht is een voorbeeldige uiting van Gemeenschapskunst, een artistieke beweging die kunst toegankelijk wilde maken voor de grote massa van het volk.
Kunste­naars, architecten, beeldhouwers, schilders, werkten samen om hun gezamenlijk gedeelde ideaal, het socialis­me, uit te dragen.
Dit naar analogie van de middeleeuwse kathedra­lenbouwers.
In de praktijk betekende dit dat kunstenaars geen schilderijen moesten maken voor rijke privé-verzamelaars, maar bijvoorbeeld prenten die in grote oplagen verspreid  konden worden of een openbaar gebouw versieren.

Het trappenhuis is typerend voor de stijl van Berlage. Hij gebruikte bij voorkeur 'eerlijke materialen' als baksteen en natuursteen. De constructie is nadrukkelijk zichtbaar gehouden: de verschillende materiaalsoorten zijn niet weggepleisterd of weggeschilderd, maar houden hun eigen karakter. Zo ontstaan prachtige contrasten tussen bakstenen muren, hardstenen elementen en de overkapping van glas.
Decoratie is alleen toegepast in samenhang met de constructie, zoals versieringen die in het hardsteen van de balustrade zijn aangebracht. Het gebruik van geel en witgeglazuurde bakstenen zorgde ervoor dat de hal een lichte heldere indruk maakte.

In tegenstelling tot de heersende neostijlen in de architectuur maakte hij spaar­zaam gebruik van decoraties of stucwerk. De decoraties die er te zien zijn, zijn allemaal later aangebracht, zoals de grote lamp, ontwor­pen door Jan Eisenloeffel, die in 1919 is aangebracht om het 25-jarig jubileum van de bond te vieren.  Het reliëf met de twee leeuwen op de balustrade is in 1907 aangebracht om het twaalf en een half jarig jubileum te gedenken.
Het glas in lood raam is in 1934 aangebo­den door oud-leden van de bond, om het veertig-jarig jubileum te vieren. Het reliëf aan de rechterkant is na de Tweede Wereldoorlog aangebracht en verwijst naar de zwarte bladzijde in de geschiedenis van de ANDB.
De tekst luidt: 'Gedenk, gij die hier voorbij gaat.  Twee duizend onzer vroegere vakgeno­ten, Die gedurende de bezetting naar Duitsland werden weggevoerd. Om nooit meer terug te komen'.

Bondsraadzaal
Dit is de belangrijkste zaal van het gebouw. In deze zaal kwam de bondsraad bijeen, het hoogste democratische orgaan van de diamantbewerkersbond.  Hier werden de belangrijkste zaken betreffende de bond besloten. Bijvoorbeeld of er, bij een conflict met de werkgevers, al of niet gestaakt moest worden. Ook andere bonden vergaderden regelmatig in de bondsraadzaal. Het stakingsbesluit voor de grootste staking die Nederland ooit gekend heeft, de spoorweg­staking van 1903, werd genomen in deze zaal.  Dit was een staking tegen het inperken van het recht op staking van overheidsper­so­neel (met name gericht tegen de spoorwegarbei­ders). Deze grote staking mislukte uiteindelijk door de verdeeldheid binnen de vakbeweging: de aanhangers van de reformisti­sche richting gingen in deze zaal letterlijk op de vuist met de aanhangers van het revolutio­nai­re stroming.
          
Verder werd in 1905 in deze zaal het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) opge­richt, de federatie van socialistische vakverenigingen en voorloper van de huidige grootste vakcentrale, de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV). Dit was mede het initiatief van Henri Polak. Het organisatorische model van de diamantbe­werkersbond fungeerde als voorbeeld.

De zaal zoals deze er nu uitziet is het resultaat van een ingrijpende restauratie uitgevoerd in de jaren 2000-2001.  De wandschilderingen van Richard Roland Holst zijn aangebracht boven de tot ooghoogte opgemetselde muur van voornamelijk groengeglazuurde bakstenen.  De schilderingen symboliseren het doel en de essentie van de bevrijdingsstrijd van het proletariaat en ook de deugden die nodig zijn om deze strijd tot een zegevol einde te brengen.
De schildering boven de dubbele deuren toont een symbolisch visioen van de overgang van de oude kapitalistische maatschappij (op de achtergrond in duisternis gehuld en uiteindelijk in vlammen opgaand) naar de nieuwe maatschappij, uitgebeeld als een tempel met marmeren vloer en gouden zuilen: ‘Eens zal de dag opgaand vinden: arbeid en schoonheid vereend’.
De arbeid (gesymboliseerd door de man in het bruin) is uit het duistere verleden in de nieuwe maatschappij van schoonheid (de vrouw met de groene jurk) en licht opgeklommen: de toorts heeft hij dan niet meer nodig. 
In de schilderingen worden de personen als monumentale figuren uitgebeeld, geïdealiseerd maar nog steeds als individuen herkenbaar. De schilderingen zijn door Richard Roland Holst tussen 1904 en 1907 geschilderd: ze zijn op een voorbeeldige manier geïntegreerd in de door Berlage geleverde architectonische omlijsting. Roland Holst is bij deze schilderingen vooral beïnvloedt door de schilders van de Italiaanse Renaissance en door de Engels socialistisch geïnspireerde kunstenaars van de zogenaamde ‘Arts and crafts movement’, met name William Morris en Walter Crane. De teksten onder de schilderingen zijn van de hand van Henriëtte Roland Holst, de dichteres en politica en getrouwd met Richard.


Al vrij snel na de voltooiing bleken de schilderingen beschadigd door vocht dat in de muren zat. Roland Holst had bovendien een voor de omstandigheden in deze zaal verkeerde techniek gebruikt: een droge frescotechniek met verf op caseïne basis. Ondanks enkele restauratie-pogingen door Roland Holst zelf (die de situatie alleen nog maar verergerde) bleek het nodig om de zaal grondig aan te pakken: in 1920 werden de muren betimmerd met een houten lambrisering die de oorspronkelijke schilderingen totaal aan het zicht onttrokken. In uitsparingen in de lambrisering werden uiteindelijk pas in 1937 een nieuwe serie schilderingen (dit keer op platen eterniet) van Roland Holst geplaatst met een vergelijkbare thematiek als de eerste serie maar met een wat ingetogener (en somberder) kleurgebruik.  Bij de receptie  naast de hal hangen nog exemplaren, evenals achter in de Diamantzaal.


De geschiedenis van de diamantnijverheid in Amsterdam
De connectie tussen diamanten en Amsterdam begon in de 17e eeuw. 
Na de verovering van Antwerpen door de Spanjaarden in 1585 vluchtten veel Joden die actief waren in de diamant­handel, en die eerder al uit Spanje verdreven waren, naar Holland.
Zij namen hun kennis en contacten met de diamant producerende landen mee.  
Pas rond 1870 komt de diamantindustrie echt op gang: er worden nieuwe rijke diamant­velden ontdekt in Zuidelijk Afrika en de overvloed aan ruwe diamant die op de markt komt zorgt voor een grote vraag naar ervaren diamantbewerkers. Door de grote vraag naar arbeid konden vaklui in deze periode van 1870 tot 1875 enorm hoge lonen vragen. Zij verdienden tot soms vijfhonderd gulden per week. Ter vergelijking: een geschoolde arbeider in een andere sector verdiende rond de vijfen­twintig gulden per week.
De arbeidsomstandigheden waren aanvankelijk zwaar: men werkte 10 à 12 uur per dag in donkere, slecht geventileerde fabrieken. De meeste diamant­bewerkers hielden het slechts tot hun veertigste vol.  Het zorgde voor een cultuur van harde grappen en veel drankmis­bruik en bezorgde hun een slechte reputatie, terwijl ze zelf juist het gevoel hadden dat ze behoorden tot de elite van de arbeiders.
Het gevoel van afgunst bij andere arbeiders werd versterkt door de verhalen die de ronde deden over het smijten met geld van de diamantbewerkers: ze zouden hun sigaren aansteken met bankbiljetten van tien gulden of zich met een koets naar het werk laten brengen.
Wel waren veel diamantarbeiders in staat een eigen huis te kopen, ook in de betere buurten.  Verder ontstond er een rijk joods uitgaansleven met cafés, cabarets en theaters.
Rond de zestig procent van de diamantbewerkers was joods en zij werkten meestal ook in aparte bedrijven, de zogenaamde 'jodenfabrieken', terwijl de niet-joden in de zogenaamde 'christenfabrieken' werkten. De diamantbewerkersbond en het socialisme waren in feite de kanalen voor de emancipa­tie van het joodse proletariaat in Amsterdam. 
Voor het eerst kwamen zij intensief in contact met niet-joden en konden zij ontsnappen aan het isolement van de traditionele joodse buurt van Amsterdam.
Met name de beroepen die veel kennis en ervaring vereisten, zoals bijvoorbeeld dat van klover of briljantslijper, werden meestal uitgeoefend door joden.
De kennis werd min of meer overgeërfd, doordat zonen meestal als leerling in dienst kwamen in het bedrijf waar ook de vader werkte.

Tegenwoordig zijn er nog slechts zo'n 250 diamantbewerkers actief, met name in de toeristische sector.
De handel in diamant zit nog wel in Antwerpen, maar de diamantbewerking zelf wordt tegenwoordig vooral uitgeoefend in de lage lonen landen, in landen als India, waar vakbonden nauwelijks bestaan, de lonen laag zijn en ook nog kinderarbeid voorkomt.

Geschiedenis van de ANDB
De Algemeene Nederlandsche Diamant-bewerkersbon (ANDB), opgericht in 1894, was de eerste moderne vakbond in Nederland.
Voor 1894 waren in de diamantindustrie diverse kleine vakbonden actief, waarvan de grootste circa 200 leden had .  Elke beroepsgroep, de klovers, de slijpers, de schijvenschuurders etc. had zijn eigen vakbond, bovendien waren deze verdeeld in joodse en niet-joodse bonden.
In 1894 brak een grote staking uit in de diamantindustrie.
De leiders van de stakingsbeweging, Henri Polak en Jan van Zutphen, wisten een grote overwinning te behalen op de werkgevers: er werd een loonsverhoging van 35% afge­dwongen en voor het eerst werd een collectieve loonafspraak voor een gehele sector, de diamantindustrie, gesloten.
Zij besloten om op basis van dit succes één grote algemene diamantbewerkersbond op te richten, die uiteindelijk uitgroeide tot de grootste en rijkste vakbond van Nederland, met rond 1900 tienduizend leden: bijna alle diamantbewer­kers waren lid van de bond.
De diamantbewerkerbond  was de eerste vakbond met professionele betaalde bestuur­ders en administrators in dienst, de eerste vakbond met een eigen Weekblad , dat fungeer­de als informatie- en propaganda-instrument en de eerste vakbond met een eigen vak­bondskan­toor.
De kracht van de organisatie maakte de diamantbewerkersbond tot een succesvolle organisatie: de lonen lagen hoog, er werd een uitgebreid leerlingenwezen opgezet, in 1910 werd één week (onbetaalde) vakantie bevochten, in 1912 één week betaalde vakantie en in 1911 werd de achturige werkdag in de diamantindustrie ingevoerd.
De diamantbe­wer­kersbond was de eerste vakbond ter wereld die dat voor haar leden wist te bereiken.  In de rest van Nederland en West Europa werd de achturendag pas na de Eerste Wereld­oorlog inge­voerd.
Het hoogtepunt van de diamantindustrie lag in Amsterdam in de periode voor de Eerste Wereldoorlog, na 1918 verplaatste het zwaartepunt van de industrie zich naar Antwerpen.
Het succes van de ANDB was hier mede de oorzaak van: productiekosten waren door het uitgebreide leerlingenwezen en de hoge lonen in Amsterdam hoog.
In Antwerpen en vooral het platteland rond Antwerpen, waren de vakbonden minder sterk georganiseerd en lagen de lonen dus lager.
De economische crises van de Dertiger jaren en de Tweede Wereldoorlog betekenden de doodsklap voor de Amster­dam­se diamant­industrie : tweeduizend Joodse diamant­bewerkers kwamen om tijdens de Duitse bezetting.
Na de oorlog voerde de bond een sluimerend bestaan: in 1958 werd de bond opgeheven. Het gebouw kwam in handen van het NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen: de federatie van socialistische vakverenigingen).

Zonnestraal en het Koperen Stelen Fonds
Dit fonds was in 1905 opgericht door Jan van Zutpen, na Polak de belangrijkste bestuurder van de bond, ter bestrijding van de Tubercu­lose, toen een veelvoorkomende ziekte met name onder de diamantbewer­kers. 


Bibliotheek
De boekenkasten in de bibliotheek zijn afkomstig van de oorspronkelijke bibliotheek die zich op de bovenste verdieping van het gebouw bevond. De bibliotheek onderstreepte het belang dat werd gehecht aan de culturele en intellectuele ontwikkeling van met name de diamantarbeiders.  De leiders van de bond verwachtten immers dat er op afzienbare termijn een andere, socialistische maatschappij zou komen, waarin de arbeiders de nieuwe leiders moesten wor­den. Zij moesten op die taak voorbereid worden.
Henri Polak zelf trad af en toe op als bibliothecaris, waarbij hij naging of, als er boeken terug gebracht werden, de arbeiders de boeken wel gelezen hadden.


Bestuurskamer
De Bestuurskamer is in 1911 ingericht ter gelegenheid van het veroveren van de achturige werkdag in de diamantindustrie.  Jonge leden van de bond zamelden geld in om deze ruimte voor het bestuur van de bond in te laten richten.  Berlage ontwierp het interieur­ en het meubilair, Richard Roland-Holst maakte de schilde­ringen.
Sedert 1890 streed de internationale socialistische beweging voor de invoering van de acht-urendag die de arbeider moest bevrijden van de slavernij van de fabriek.
De arbeider had recht had op een menswaardig bestaan waarin ook ruimte was voor ontspanning, ontwikkeling en tijd voor het gezin.

De schilderingen van Roland-Holst, geschilderd op eterniet (asbestplaten), geven een symbolische voorstelling van de ideale verdeling van de dag in drie gelijke delen van telkens acht uur: acht uur werk, acht uur rust en acht uur ontspanning en ontwikkeling.
De schildering van de 'sterke uren' laat een knielende jonge arbeider zien, die zijn veters strak aansnoert om weer met frisse moed aan een nieuwe dag van arbeid te beginnen.  De bijl aan zijn riem moet het begrip 'arbeid' symboliseren.
De uren van rust, de 'diepe uren', worden uitgebeeld door een man, gekleed in een lang nachtgewaad, die achterover­ligt en naar de sterren kijkt in het gezelschap van een peinzende halfnaakte vrouw die de aardse liefde symboli­seert.
De uren van ontspanning en ontwikkeling wordt gesymboliseerd door een liggende vrouw die mijmerend uit een boek opkijkt.

Torenkamer
In de omgang van de tweede verdieping vindt u aan de voorzijde de deur en wenteltrap naar de torenkamer. In de torenkamer kunt u, door de deur links, een blik werpen op de constructie van het glazen dak.

Spectaculair was de vondst - onder latere verflagen in het trappenhuis - van vijf geschilderde medaillons waaronder het door Berlage ontworpen logo van de vakbond. In het hele gebouw zijn de gevonden historische afwerkingen en decoratief schilderwerk gerestaureerd of teruggebracht. Hierdoor kwam de historische eenheid in het interieur weer terug.

Tips voor een gids 12+


Tips voor jongerengidsen

Je voorbereiding

  • Zoek op internet of in de bibliotheek naar meer informatie over je gebouw. De infomap is alleen maar een steuntje in de rug. Luister en kijk goed tijdens de kennismaking en de voorbeeldrondleidingen en maak aantekeningen. Bepaal welke dingen jij boeiend vindt om te vertellen en stel dan je eigen verhaal samen. Gebruik vooral je eigen woorden. Oefen door je verhaal eens hardop uit te spreken; dan krijg je meteen een idee van de lengte en van de opbouw. Oefen je verhaal ook eens met iemand anders erbij.

  • Als je niet zoveel nieuwe informatie over het gebouw zelf kan vinden, kan je ook besluiten om andere dingen te vertellen. Bijvoorbeeld over de architect en zijn leven, of over de oude of nieuwe functie van het gebouw, of over de eventuele vroegere bewoners en gebruikers. Je kan ook vertellen welke bekende gebouwen er in dezelfde tijd gebouwd zijn (eventueel met een paar afbeeldingen erbij). Houd dan wel in de gaten dat je toch zo veel mogelijk vertelt over dingen die mensen op dat moment ook werkelijk voor hun ogen zien.

  • Probeer een paar leuke feitjes te vinden. Bijvoorbeeld dat de eerste paal scheef de grond in ging, of dat de architect een dikke wrat op zijn neus had, of dat hij ruzie had met de aannemer. Dat maakt je verhaal levendig.

  • Je hoeft niet alle jaartallen uit je hoofd te leren, dat vergeten de mensen toch heel snel weer. Je kan de jaartallen op een papiertje schrijven, maar je kan ook zeggen: halverwege de negentiende eeuw, laatste kwart van de 18de eeuw, etc. Noem liefst zo weinig mogelijk jaartallen en tijdsaanduidingen – alleen de allerbelangrijkste.

  • Kijk op een rustig moment zelf nog eens een keer rond in en bij je gebouw. Het voelt dan vertrouwder, je komt misschien nog op nieuwe ideeën voor je verhaal en je weet de weg beter tijdens de rondleiding.





Je  presentatie

  • Stel je even voor aan je publiek (naam, leeftijd, misschien de reden waarom je graag over dit gebouw iets wil vertellen en waarom je jongerengids wilde worden) en vertel gerust dat je geen ervaren gids bent en dat dit je eerste keer is. Hiermee win je de sympathie van de mensen en heb je meteen hun aandacht.

  • Voordat je met je verhaal begint, kan je aan de groep vragen of ze hun vragen tot het einde willen bewaren. Zo kan jij je op je verhaal concentreren en raakt de rest van de groep de draad niet kwijt. Maar als je juist denkt dat je liever tijdens je rondleiding vragen beantwoordt en je er zeker van bent dat het jou niet van je stuk brengt, dan kan je dat ook zeggen.


  • Zorg dat de groep je goed verstaat. Vraag, als je begint., “Ben ik voor iedereen goed verstaanbaar?” Je hoeft zeker niet te gaan schreeuwen, maar probeer wel net iets harder te praten dan normaal. Als je een beetje zenuwachtig wordt tijdens je verhaal, probeer dan tussen elke zin je even te concentreren op je ademhaling.

  • Laat je niet afleiden door mensen die met elkaar praten. Dat betekent namelijk niet meteen dat ze het niet interessant vinden! Als het je stoort of je merkt dat het de rest van de groep stoort, mag je er gerust iets van zeggen! (het liefst met een grapje of gewoon heel vriendelijk).

  • Als je buiten je gebouw staat, vertel dan niet te lang over de binnenkant, maar concentreer je op wat de mensen kunnen zien (of andersom natuurlijk).

  • Als je iets niet (meer) weet, kan je dat gerust eerlijk zeggen.

  • Loop van onderdeel naar onderdeel, en wacht steeds even tot de hele groep is aangesloten en stilstaat en weer klaar is om naar je te luisteren.

  • Kondig na je verhaal bij een bepaalde plek aan waar jullie vervolgens naartoe gaan lopen.

  • Wanneer de wandeling ten einde is: rond je verhaal duidelijk af (“hiermee zijn we aan het einde van de rondleiding gekomen”) en bedank de groep voor hun aandacht.

  • De gebouwen van Open Monumentendag worden door veel verschillende mensen bezocht, niet alleen door kinderen die zich voor jouw rondleiding hebben aangemeld. Er kunnen bijvoorbeeld ook fotografen aan het werk zijn en misschien gaan er volwassenen meeluisteren. Beschouw het als een eer als ze je geboeid blijven volgen, maar vraag vriendelijk of ze weg willen gaan als het je stoort. Zeg gewoon maar dat het een privérondleiding is. Concentreer je op jouw groep! Zij hebben altijd voorrang.

  • Als je zenuwachtig wordt en bang bent om dingen te vergeten tijdens je verhaal, bedenk dan goed dat JIJ de enige bent die weet welk verhaal je gaat vertellen. Niemand weet dus wat jij vergeet! Dus is het helemaal niet erg.

  • Houd in gedachten dat je mensen een plezier doet met je verhaal en dat ze speciaal zijn komen luisteren naar jou. Probeer er zelf ook van te genieten!








Wat is een monument 12+


WAT IS EEN MONUMENT?

Bij het woord monument denken veel mensen in eerste instantie aan een kasteel of een oude kerk. Sommigen mensen denken daarbij aan een standbeeld of een mooie wandschildering. Maar een monument betekent veel meer! Monumenten maken namelijk deel uit van cultureel erfgoed. Cultureel erfgoed betekent alle dingen, voorwerpen, gebouwen of kunstwerken die we willen bewaren, omdat zij iets zeggen over de geschiedenis van ons land. Monumenten zijn sporen van het verleden. Er bestaan zelfs monumenten die we niet zomaar kunnen zien, omdat ze onder de grond liggen verborgen. Dit zijn archeologische monumenten. Een monument kan dus bijna alles zijn!


  Deze monumenten willen we beschermen, daarom kennen we in Nederland de Monumentenwet. De monumentenwet zorgt ervoor dat monumenten die ons belangrijke dingen vertellen over het verleden worden bewaard voor later. Deze wet kent echter wel één voorwaarde, een monument moet minstens 50 jaar oud zijn om Rijksmonument te worden. Rijksmonumenten zijn gebouwen die belangrijk zijn voor de nationale of zelfs internationale wetenschap en geschiedenis. Een gebouw wordt dus niet zomaar een Rijksmonument, maar er bestaan ook andere soorten monumenten. De provincie en de gemeente kunnen ook monumenten aanwijzen, dit noemen we dan provinciale of gemeentelijke monumenten. Zo’n monument hoeft niet per se 50 jaar of ouder te zijn. 

In Amsterdam kennen we Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Amsterdam telt zelfs de meeste Rijksmonumenten van Nederland! Een bekend voorbeeld van een Rijksmonument is natuurlijk het Paleis op de Dam. Maar ook het Tuschinski-theater, de Beurs van Berlage en het Centraal Station zijn Rijksmonumenten. Ook woonhuizen kunnen Rijksmonumenten zijn, dit is zelfs het grootste deel van alle Rijksmonumenten in Amsterdam. Gemeentelijke monumenten zijn er ook in Amsterdam, daar zijn veel voorbeelden van te geven. 


Misschien kennen jullie het gebouw van het gebouw van de H&M in de Kalverstraat (num. 125) of het bioscoopgebouw City aan het Klein-Gartmanplantsoen (num. 15-19).












dinsdag 26 juni 2012

De Bazel 12+



De Bazel is een van de grootste gebouwen van Amsterdam. Het is een paar jaar geleden zo genoemd naar de man die het negentig jaar terug bouwde, de architect Karel de Bazel. 







Oudere Amsterdammers kennen het gebouw al veel langer als ‘De Spekkoek’, vanwege de afwisseling van lagen roodbruine baksteen en zandkleurig graniet aan de buitenkant, die doet denken aan de van oorsprong Indonesische lekkernij.
De Bazel is gebouwd als het hoofdkantoor van de machtige Nederlandsche Handel-Maatschappij en als bank. Vanuit dit gebouw werd de handel geleid met Nederlandsch-Indië (nu Indonesië), dat toen een kolonie van  Nederland was. Met de handel in koffie, rietsuiker, tabak en kruiden werd enorm veel geld verdiend. Dat is goed terug te zien in het gebouw, dat niet alleen bijzonder groot is, maar waar bij de inrichting de kostbaarste materialen zijn gebruikt.

Het gebouw ziet er aan de buitenkant streng en gesloten uit. De hoofdingang is verhoudingsgewijs klein en donker. Let bij het binnengaan eens op de vrouwenbeelden naast de deur: ze stellen Azië (met gesloten ogen) en Europa (met open ogen) voor en dat is natuurlijk een hint naar de relatie tussen Nederlandsch-Indië en Nederland.

ls je het gebouw binnen komt, wacht je een grote verrassing: zo donker als De Bazel er aan de buitenkant uitziet, zo licht is het in de centrale hal. Het daglicht valt van bovenaf binnen door een enorme glazen kap en weerkaatst op de witte muren en pijlers. Die pijlers zijn onderdeel van het betonskelet dat het hele gebouw draagt, ontworpen door de architect Adolf van Gendt. Voor die tijd was dat een erg moderne manier van bouwen.


Als je vanuit de hal met een glazen trap afdaalt naar de kelder, kom je terecht in een geheimzinnige onderaardse ruimte. Dat is de Schatkamer, die veel wegheeft van een Oosterse tempel. Het is er altijd schemerig omdat de kostbare dingen die er worden tentoongesteld niet goed tegen fel licht kunnen. Achter glas zie je hier onder meer tekeningen, foto’s, kaarten en andere voorwerpen die de geschiedenis van Amsterdam tonen. Vroeger waren hier de kluizen waarin rijke mensen hun geld en juwelen konden opbergen. In feite is de schatkamer één grote bomvrije bunker, met metersdikke betonnen wanden en stalen deuren. De Eerste Wereldoorlog was ten tijde van de bouw nog maar nauwelijks voorbij en men was in Amsterdam bang voor bombardementen vanuit zeppelins, zoals tijdens de oorlog in met name Antwerpen was gebeurd.

Het gebouw De Bazel was voor zijn tijd erg modern en luxueus. Honderd jaar geleden was het nog niet gewoon dat er liften waren, centrale verwarming of luchtverversing. Let op de speciale liften voor de directeuren in het grote trappenhuis: gewone werknemers mochten daar absoluut geen gebruik van maken! Dat gold natuurlijk ook voor de toiletten van de heren directeuren: in de kelder van De Bazel kan je nog een aparte hendel zien waarmee de watertoevoer daarvan werd geregeld. Het lagere personeel mocht zelfs niet eens op de gangen komen waar de directiekantoren waren. De boden – boodschappers die berichten van de bazen in het gebouw en in de stad rondbrachten – moesten op een speciale plek wachten op opdrachten: het bodenplein.

Een heel bijzonder technisch foefje van De Bazel was de buizenpost: papieren werden door het hele gebouw verstuurd in kokers die onder hoge luchtdruk door een uitgebreid buizensysteem werden gejaagd. De centrale daarvan stond op de zevende verdieping en er waren 35 stations waar de post kon worden verstuurd en opgevangen. Van dat systeem is niet veel meer over, maar in de kelder zijn er grote foto’s van te zien.





In de kelder begint ook een ondergrondse gang die van De Bazel onder de Keizersgracht door naar het voormalige gebouw van de ABN-AMRO bank aan de overkant loopt. Beide gebouwen waren eigendom van deze bank, die is voortgekomen uit de Nederlandsche Handel-Maatschappij. De Amsterdammers die van deze geheime tunnel hadden gehoord doopten die al snel de “poentunnel”, wat natuurlijk een verwijzing is naar de Coentunnel onder het IJ, maar ook naar het vele geld dat hier doorheen zou zijn overgebracht van het ene gebouw naar het andere. In werkelijkheid was de poentunnel vooral bedoeld voor de directeuren van de ABN-AMRO: die parkeerden hun auto’s in de parkeergarage onder het nieuwe gebouw en liepen door de tunnel naar het oude hoofdgebouw, waar zij hun kamers hadden op de tweede verdieping. De tunnel bestaat nog steeds, maar de ingangen zijn tegenwoordig zorgvuldig dichtgemaakt.

Architect Karel de Bazel ontwierp niet alleen het gebouw, maar ook alle meubels, vloerkleden, lampen, het serviesgoed en veel andere gebruiksvoorwerpen, tot de lichtknopjes toe. Een groot deel daarvan is bewaard gebleven in het gebouw. Opvallend is het gebruik van veel donker hout in de kamers van de directeuren, op de directiegangen en in de vergaderzalen. Het ziet er daardoor allemaal heel voornaam en indrukwekkend uit. Je ruikt hier bij wijze van spreken nog de sigarenrook die hier vroeger altijd hing, want deftige heren rookten in die tijd allemaal sigaren en er moeten er op deze plekken in de loop der jaren vele duizenden zijn opgestoken.

Misschien wel de mooiste ruimte van De Bazel is de Koningszaal op de derde verdieping. Deze heet zo omdat hier de leden van de Koninklijke familie werden ontvangen als zij de Nederlandsche Handel-Maatschappij bezochten. Aan de muren hangen portretten van onze koningen en koninginnen uit het verleden. Tot negentig jaar geleden benoemden zij persoonlijk de president-directeur van de Nederlandsche Handel-Maatschappij. Ook tegenwoordig komt hier nog wel eens koninklijk bezoek, als buitenlandse vorsten (zoals niet lang geleden de koning van Zweden) er door de burgemeester van Amsterdam worden ontvangen. Het is wel aardig om te weten dat prins Bernhard, de vader van koningin Beatrix, voor de Tweede Wereldoorlog nog in De Bazel heeft gewerkt. Hij was Duitser en wilde inburgeren in Nederland door hier een baan te nemen. Uiteraard mocht hij wel in de directielift.

Op veel plaatsen zie je ook ramen met kleurige voorstellingen in glas in lood, waardoor het daglicht wordt getemperd en die voor een plechtige sfeer zorgen. Het grote trappenhuis heeft hierdoor zelfs wel iets weg van een kerk. Deze ramen vertellen een verhaal over al het goede dat de koloniale handel Nederland opleverde.




Tijdens de bouw van het hoofdkantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij was architect Karel de Bazel vaak ziek. Een longaandoening dwong hem dan het bed te houden, of te kuren in het buitenland. Op 28 november 1923 werd zijn ziekte hem fataal. Hij overleed na een hevige hoestbui in de trein, op weg naar de begrafenis van collega-architect Michel de Klerk. De Bazel is maar 54 jaar oud geworden.
Het gebouw De Bazel heeft hem overleefd en is inmiddels al jaren een rijksmonument. Het is misschien een beetje vreemd om te bedenken dat toen het gebouw rond 1920 werd gebouwd er een heleboel oude grachtenhuizen zijn gesloopt om ruimte te maken. Daarbij waren ook prachtige koopmanshuizen uit de Gouden Eeuw die vandaag de dag zeker ook rijksmonumenten zouden zijn geweest. En nu, negentig jaar later, zit op de eerste verdieping van dit gebouw Bureau Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam.

Gebouw De Bazel en het thema “Groen van toen”

Vanwege het thema van Open Monumentendag 2012, “Groen van toen”, is het leuk om wat langer stil te staan bij de Italiaanse Zaal op de tweede verdieping. Deze kamer is anders dan alle andere in het gebouw: de ruimte is hoger, lichter en vrolijker en op de muren zie je schilderingen van zonnige landschappen vol figuurtjes. Aan het plafond hangt een grote koperen kroonluchter.

Deze zaal is in zijn geheel uit het oude hoofdkantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, iets verderop aan de Herengracht, naar hier overgebracht. Het was de vergaderzaal van de directeuren, die er geen afscheid van wilden nemen toen ze moesten verhuizen. Architect De Bazel was niet blij met de overplaatsing van deze oude kamer naar zijn gloednieuwe gebouw, want hij vond deze helemaal niet passen bij de rest. Tegenwoordig is het nog steeds een vergaderzaal. De grote ovale glazen tafel is modern.

De schilderingen aan de muren stellen landschappen voor vol bomen, struiken en bloemen. In die landschappen zie je menselijke figuurtjes van herders en herderinnen, ruiters, vissers en reizigers en veel dieren, zoals geiten, schapen en koeien. De bergen en wildstromende beken maken duidelijk dat dit geen Nederlandse landschappen zijn. Het zijn uitbeeldingen van Italiaanse landschappen, maar dan op een manier zoals Nederlanders in die tijd dat graag zagen; nogal geromantiseerd dus. Een Italiaan zou zijn eigen land er waarschijnlijk nooit in hebben herkend. De schilder ervan kwam uit Haarlem en noemde zich Jan Augustini. Hij had zich helemaal gespecialiseerd in het schilderen van dit soort voorstellingen voor deftige huizen. Augustini is voor zover bekend nooit zelf in Italië geweest. De landschappen zijn 240 jaar oud – veel ouder dan gebouw De Bazel dus - en geschilderd op doek. Vanwege hun functie als wandvullende decoratie noem je zulke doeken behangselschilderingen.

Deze schilderingen pasten goed bij de oorspronkelijke functie en plaats van de Italiaanse Zaal: het was ooit de tuinkamer van het grachtenhuis aan de Herengracht waar ze vandaan komt. Die kamer bevond zich op de begane grond en grensde aan de tuin. Als je binnen zat, leken de voorstellingen aan de muren min of meer over te lopen in het groen van de tuin, zeker in de zomer, wanneer de ramen wijd open stonden. Nu bevindt de kamer zich op grote hoogte boven de Keizersgracht en kijk je uit op een modern bankgebouw aan de overkant. Dat geeft een heel ander gevoel.
Waar je wel op echt groen uitkijkt, is aan de achterzijde van De Bazel: hier grenst het gebouw aan een zogenaamd “keurtuinenblok”. Vanuit de kamer van de president-directeur kan je goed een blik werpen in deze groene oase. Keurtuinen bestaan al sinds de zeventiende eeuw, toen de grote Amsterdamse grachten werden aangelegd. Het stadsbestuur bepaalde precies vierhonderd jaar geleden, in 1612, dat de binnentuinen tussen de nog te bouwen huizen aan de Herengracht en de Keizersgracht voor altijd groen moesten blijven. Zo’n verordening heette een “keur”, vandaar de naam keurtuin. Je mocht in de tuin achter je huis een tuinhuisje neerzetten, maar verder mocht er niet gebouwd worden.

Vanaf de straat merk je hier niet zo veel van, maar Amsterdam heeft dankzij deze verordening een van de groenste historische binnensteden van de wereld. In de keurtuinen staan dikwijls eeuwenoude bomen en je vindt er prachtige beeldengroepen, vijvers en tuinhuizen. In totaal zijn er 27 van zulke keurblokken, waarvan verreweg de meeste tussen de Herengracht en de Keizersgracht gelegen zijn. De keuren gelden tegenwoordig nog steeds, zodat ook toekomstige generaties van een groene binnenstad kunnen blijven genieten. De keurtuinen zijn bijna allemaal particulier bezit en daarom niet voor iedereen toegankelijk. Sommige horen bij musea en kunnen dus wel bezichtigd worden. Tijdens de Open Tuinendagen, elk jaar in juni, wordt altijd een flink aantal keurtuinen opengesteld.
Tot slot is er in De Bazel op een andere manier nog meer “groen” te ontdekken: ook letterlijk kom je het als kleur tegen in het gebouw, waar het een belangrijke rol speelde om de machtsverhoudigen binnen de Nederlandse Handel-Maatschappij aan te geven. De muren van de directiekamers op de tweede verdieping zijn namelijk allemaal bekleed met groene stof. De kamer van de president-directeur in het centrum is uitgevoerd in het donkerste groen. Hoe verder je van deze kamer af gaat richting Keizers- of Herengracht, hoe lichter de kleur groen wordt. Dat komt overeen met de afnemende hoogte in de rangorde van de gebruikers: van de president-directeur tot de directeuren en onderdirecteuren.

De Bazel ontwierp de indrukwekkende interieurs van de directiekamers natuurlijk zelf: de vloeren, de betimmering en de meubels zijn uitgevoerd in eikenhout. De kamers waren allemaal voorzien van een eigen wachtkamer en toilet. Boven de deuren naar de gang waren drie lampjes: een rood lampje betekende niet betreden en een wit lampje telefonisch in gesprek, en dan was er nog een oproeplicht voor de bode. Die lichtjes kan je nog steeds zien zitten.
Een allerlaatste bijzonderheid: in de kamer van de president-directeur zie je een klok met een kogelgat. Let tijdens de voorbeeldrondleiding goed op wat hierover verteld wordt. Tijdens je eigen rondleiding zal dit verhaal ongetwijfeld een van de succesnummers worden!