vrijdag 29 juni 2012

De Burcht 12+



De Burcht van Berlage

Inleiding
De Burcht als gebouw heeft in de geschiedenis van de Nederlandse vakbeweging een belangrijke rol gespeeld.  Het is gebouwd in 1900 als hoofdkantoor van de Algemeene Nederlandsche Diamantbe­werkersbond (ANDB). Deze vakbond werd opgericht in 1894 door Henri Polak: hij geldt als de grondlegger van de moderne vakbeweging in Nederland.
Het gebouw is ontworpen door de pionier van de moderne architectuur in Nederland: architect Hendrik Petrus Berlage.
Berlage, een overtuigde socialist, ontwierp in dezelfde periode zijn meest bekende gebouw, de Beurs, bij uitstek een gebouw voor het kapitalisme.  In het gebouw van de ANDB kon hij voor het eerst zijn eigen overtuiging door laten klinken. Het gebouw moest een krachtige uitstraling krijgen om aan te geven dat er een krachtige organisatie in huisde.

Façade en parterre
Het gebouw kreeg het voorkomen van een burcht, met een toren, een rij versieringen op de dakrand die leken op de kantelen van een kasteel en een grote ingangspartij die er letterlijk voor zorgde dat je opsteeg van het niveau van de straat, het dagelijkse leven, naar het hogere niveau van de organisatie. Al vrij snel na de voltooiing van het gebouw kreeg het de bijnaam 'de Burcht' van de diamantbewerkers.
De strijd van de opkomende arbeidersklasse voor een betere maatschappij werd symbolisch uitgebeeld door het laten doordringen van het 'licht van de toekomst' door het hele gebouw. De glazen dakconstructie en de glazen vloertegels lieten dat licht schijnen tot in het souterrain toe.
‘ s Nachts brandde een lamp achter een raam in de toren in de vorm van een diamant als een lichtbaken dat in de duisternis het licht van de nieuwe maatschappij aankondigde. 
Zelfs in de indeling van het gebouw zat een bepaalde symboliek.
In het souterrain huisde vroeger de drukkerij waar het Weekblad van de bond gedrukt werd: de propaganda vormde de basis van de organisatie.
Op de parterre bevonden zich de lokale afdelingen van de bond, op de eerste verdieping zetelde het bestuur en op de bovenste verdieping bevond zich oorspron­ke­lijk de bibliotheek voor de leden van de bond. De culturele ontwikkeling bekroonde dus de organisatie.
Het gebouw moest behalve kracht ook schoonheid uit stralen. 
De Burcht is een voorbeeldige uiting van Gemeenschapskunst, een artistieke beweging die kunst toegankelijk wilde maken voor de grote massa van het volk.
Kunste­naars, architecten, beeldhouwers, schilders, werkten samen om hun gezamenlijk gedeelde ideaal, het socialis­me, uit te dragen.
Dit naar analogie van de middeleeuwse kathedra­lenbouwers.
In de praktijk betekende dit dat kunstenaars geen schilderijen moesten maken voor rijke privé-verzamelaars, maar bijvoorbeeld prenten die in grote oplagen verspreid  konden worden of een openbaar gebouw versieren.

Het trappenhuis is typerend voor de stijl van Berlage. Hij gebruikte bij voorkeur 'eerlijke materialen' als baksteen en natuursteen. De constructie is nadrukkelijk zichtbaar gehouden: de verschillende materiaalsoorten zijn niet weggepleisterd of weggeschilderd, maar houden hun eigen karakter. Zo ontstaan prachtige contrasten tussen bakstenen muren, hardstenen elementen en de overkapping van glas.
Decoratie is alleen toegepast in samenhang met de constructie, zoals versieringen die in het hardsteen van de balustrade zijn aangebracht. Het gebruik van geel en witgeglazuurde bakstenen zorgde ervoor dat de hal een lichte heldere indruk maakte.

In tegenstelling tot de heersende neostijlen in de architectuur maakte hij spaar­zaam gebruik van decoraties of stucwerk. De decoraties die er te zien zijn, zijn allemaal later aangebracht, zoals de grote lamp, ontwor­pen door Jan Eisenloeffel, die in 1919 is aangebracht om het 25-jarig jubileum van de bond te vieren.  Het reliëf met de twee leeuwen op de balustrade is in 1907 aangebracht om het twaalf en een half jarig jubileum te gedenken.
Het glas in lood raam is in 1934 aangebo­den door oud-leden van de bond, om het veertig-jarig jubileum te vieren. Het reliëf aan de rechterkant is na de Tweede Wereldoorlog aangebracht en verwijst naar de zwarte bladzijde in de geschiedenis van de ANDB.
De tekst luidt: 'Gedenk, gij die hier voorbij gaat.  Twee duizend onzer vroegere vakgeno­ten, Die gedurende de bezetting naar Duitsland werden weggevoerd. Om nooit meer terug te komen'.

Bondsraadzaal
Dit is de belangrijkste zaal van het gebouw. In deze zaal kwam de bondsraad bijeen, het hoogste democratische orgaan van de diamantbewerkersbond.  Hier werden de belangrijkste zaken betreffende de bond besloten. Bijvoorbeeld of er, bij een conflict met de werkgevers, al of niet gestaakt moest worden. Ook andere bonden vergaderden regelmatig in de bondsraadzaal. Het stakingsbesluit voor de grootste staking die Nederland ooit gekend heeft, de spoorweg­staking van 1903, werd genomen in deze zaal.  Dit was een staking tegen het inperken van het recht op staking van overheidsper­so­neel (met name gericht tegen de spoorwegarbei­ders). Deze grote staking mislukte uiteindelijk door de verdeeldheid binnen de vakbeweging: de aanhangers van de reformisti­sche richting gingen in deze zaal letterlijk op de vuist met de aanhangers van het revolutio­nai­re stroming.
          
Verder werd in 1905 in deze zaal het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) opge­richt, de federatie van socialistische vakverenigingen en voorloper van de huidige grootste vakcentrale, de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV). Dit was mede het initiatief van Henri Polak. Het organisatorische model van de diamantbe­werkersbond fungeerde als voorbeeld.

De zaal zoals deze er nu uitziet is het resultaat van een ingrijpende restauratie uitgevoerd in de jaren 2000-2001.  De wandschilderingen van Richard Roland Holst zijn aangebracht boven de tot ooghoogte opgemetselde muur van voornamelijk groengeglazuurde bakstenen.  De schilderingen symboliseren het doel en de essentie van de bevrijdingsstrijd van het proletariaat en ook de deugden die nodig zijn om deze strijd tot een zegevol einde te brengen.
De schildering boven de dubbele deuren toont een symbolisch visioen van de overgang van de oude kapitalistische maatschappij (op de achtergrond in duisternis gehuld en uiteindelijk in vlammen opgaand) naar de nieuwe maatschappij, uitgebeeld als een tempel met marmeren vloer en gouden zuilen: ‘Eens zal de dag opgaand vinden: arbeid en schoonheid vereend’.
De arbeid (gesymboliseerd door de man in het bruin) is uit het duistere verleden in de nieuwe maatschappij van schoonheid (de vrouw met de groene jurk) en licht opgeklommen: de toorts heeft hij dan niet meer nodig. 
In de schilderingen worden de personen als monumentale figuren uitgebeeld, geïdealiseerd maar nog steeds als individuen herkenbaar. De schilderingen zijn door Richard Roland Holst tussen 1904 en 1907 geschilderd: ze zijn op een voorbeeldige manier geïntegreerd in de door Berlage geleverde architectonische omlijsting. Roland Holst is bij deze schilderingen vooral beïnvloedt door de schilders van de Italiaanse Renaissance en door de Engels socialistisch geïnspireerde kunstenaars van de zogenaamde ‘Arts and crafts movement’, met name William Morris en Walter Crane. De teksten onder de schilderingen zijn van de hand van Henriëtte Roland Holst, de dichteres en politica en getrouwd met Richard.


Al vrij snel na de voltooiing bleken de schilderingen beschadigd door vocht dat in de muren zat. Roland Holst had bovendien een voor de omstandigheden in deze zaal verkeerde techniek gebruikt: een droge frescotechniek met verf op caseïne basis. Ondanks enkele restauratie-pogingen door Roland Holst zelf (die de situatie alleen nog maar verergerde) bleek het nodig om de zaal grondig aan te pakken: in 1920 werden de muren betimmerd met een houten lambrisering die de oorspronkelijke schilderingen totaal aan het zicht onttrokken. In uitsparingen in de lambrisering werden uiteindelijk pas in 1937 een nieuwe serie schilderingen (dit keer op platen eterniet) van Roland Holst geplaatst met een vergelijkbare thematiek als de eerste serie maar met een wat ingetogener (en somberder) kleurgebruik.  Bij de receptie  naast de hal hangen nog exemplaren, evenals achter in de Diamantzaal.


De geschiedenis van de diamantnijverheid in Amsterdam
De connectie tussen diamanten en Amsterdam begon in de 17e eeuw. 
Na de verovering van Antwerpen door de Spanjaarden in 1585 vluchtten veel Joden die actief waren in de diamant­handel, en die eerder al uit Spanje verdreven waren, naar Holland.
Zij namen hun kennis en contacten met de diamant producerende landen mee.  
Pas rond 1870 komt de diamantindustrie echt op gang: er worden nieuwe rijke diamant­velden ontdekt in Zuidelijk Afrika en de overvloed aan ruwe diamant die op de markt komt zorgt voor een grote vraag naar ervaren diamantbewerkers. Door de grote vraag naar arbeid konden vaklui in deze periode van 1870 tot 1875 enorm hoge lonen vragen. Zij verdienden tot soms vijfhonderd gulden per week. Ter vergelijking: een geschoolde arbeider in een andere sector verdiende rond de vijfen­twintig gulden per week.
De arbeidsomstandigheden waren aanvankelijk zwaar: men werkte 10 à 12 uur per dag in donkere, slecht geventileerde fabrieken. De meeste diamant­bewerkers hielden het slechts tot hun veertigste vol.  Het zorgde voor een cultuur van harde grappen en veel drankmis­bruik en bezorgde hun een slechte reputatie, terwijl ze zelf juist het gevoel hadden dat ze behoorden tot de elite van de arbeiders.
Het gevoel van afgunst bij andere arbeiders werd versterkt door de verhalen die de ronde deden over het smijten met geld van de diamantbewerkers: ze zouden hun sigaren aansteken met bankbiljetten van tien gulden of zich met een koets naar het werk laten brengen.
Wel waren veel diamantarbeiders in staat een eigen huis te kopen, ook in de betere buurten.  Verder ontstond er een rijk joods uitgaansleven met cafés, cabarets en theaters.
Rond de zestig procent van de diamantbewerkers was joods en zij werkten meestal ook in aparte bedrijven, de zogenaamde 'jodenfabrieken', terwijl de niet-joden in de zogenaamde 'christenfabrieken' werkten. De diamantbewerkersbond en het socialisme waren in feite de kanalen voor de emancipa­tie van het joodse proletariaat in Amsterdam. 
Voor het eerst kwamen zij intensief in contact met niet-joden en konden zij ontsnappen aan het isolement van de traditionele joodse buurt van Amsterdam.
Met name de beroepen die veel kennis en ervaring vereisten, zoals bijvoorbeeld dat van klover of briljantslijper, werden meestal uitgeoefend door joden.
De kennis werd min of meer overgeërfd, doordat zonen meestal als leerling in dienst kwamen in het bedrijf waar ook de vader werkte.

Tegenwoordig zijn er nog slechts zo'n 250 diamantbewerkers actief, met name in de toeristische sector.
De handel in diamant zit nog wel in Antwerpen, maar de diamantbewerking zelf wordt tegenwoordig vooral uitgeoefend in de lage lonen landen, in landen als India, waar vakbonden nauwelijks bestaan, de lonen laag zijn en ook nog kinderarbeid voorkomt.

Geschiedenis van de ANDB
De Algemeene Nederlandsche Diamant-bewerkersbon (ANDB), opgericht in 1894, was de eerste moderne vakbond in Nederland.
Voor 1894 waren in de diamantindustrie diverse kleine vakbonden actief, waarvan de grootste circa 200 leden had .  Elke beroepsgroep, de klovers, de slijpers, de schijvenschuurders etc. had zijn eigen vakbond, bovendien waren deze verdeeld in joodse en niet-joodse bonden.
In 1894 brak een grote staking uit in de diamantindustrie.
De leiders van de stakingsbeweging, Henri Polak en Jan van Zutphen, wisten een grote overwinning te behalen op de werkgevers: er werd een loonsverhoging van 35% afge­dwongen en voor het eerst werd een collectieve loonafspraak voor een gehele sector, de diamantindustrie, gesloten.
Zij besloten om op basis van dit succes één grote algemene diamantbewerkersbond op te richten, die uiteindelijk uitgroeide tot de grootste en rijkste vakbond van Nederland, met rond 1900 tienduizend leden: bijna alle diamantbewer­kers waren lid van de bond.
De diamantbewerkerbond  was de eerste vakbond met professionele betaalde bestuur­ders en administrators in dienst, de eerste vakbond met een eigen Weekblad , dat fungeer­de als informatie- en propaganda-instrument en de eerste vakbond met een eigen vak­bondskan­toor.
De kracht van de organisatie maakte de diamantbewerkersbond tot een succesvolle organisatie: de lonen lagen hoog, er werd een uitgebreid leerlingenwezen opgezet, in 1910 werd één week (onbetaalde) vakantie bevochten, in 1912 één week betaalde vakantie en in 1911 werd de achturige werkdag in de diamantindustrie ingevoerd.
De diamantbe­wer­kersbond was de eerste vakbond ter wereld die dat voor haar leden wist te bereiken.  In de rest van Nederland en West Europa werd de achturendag pas na de Eerste Wereld­oorlog inge­voerd.
Het hoogtepunt van de diamantindustrie lag in Amsterdam in de periode voor de Eerste Wereldoorlog, na 1918 verplaatste het zwaartepunt van de industrie zich naar Antwerpen.
Het succes van de ANDB was hier mede de oorzaak van: productiekosten waren door het uitgebreide leerlingenwezen en de hoge lonen in Amsterdam hoog.
In Antwerpen en vooral het platteland rond Antwerpen, waren de vakbonden minder sterk georganiseerd en lagen de lonen dus lager.
De economische crises van de Dertiger jaren en de Tweede Wereldoorlog betekenden de doodsklap voor de Amster­dam­se diamant­industrie : tweeduizend Joodse diamant­bewerkers kwamen om tijdens de Duitse bezetting.
Na de oorlog voerde de bond een sluimerend bestaan: in 1958 werd de bond opgeheven. Het gebouw kwam in handen van het NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen: de federatie van socialistische vakverenigingen).

Zonnestraal en het Koperen Stelen Fonds
Dit fonds was in 1905 opgericht door Jan van Zutpen, na Polak de belangrijkste bestuurder van de bond, ter bestrijding van de Tubercu­lose, toen een veelvoorkomende ziekte met name onder de diamantbewer­kers. 


Bibliotheek
De boekenkasten in de bibliotheek zijn afkomstig van de oorspronkelijke bibliotheek die zich op de bovenste verdieping van het gebouw bevond. De bibliotheek onderstreepte het belang dat werd gehecht aan de culturele en intellectuele ontwikkeling van met name de diamantarbeiders.  De leiders van de bond verwachtten immers dat er op afzienbare termijn een andere, socialistische maatschappij zou komen, waarin de arbeiders de nieuwe leiders moesten wor­den. Zij moesten op die taak voorbereid worden.
Henri Polak zelf trad af en toe op als bibliothecaris, waarbij hij naging of, als er boeken terug gebracht werden, de arbeiders de boeken wel gelezen hadden.


Bestuurskamer
De Bestuurskamer is in 1911 ingericht ter gelegenheid van het veroveren van de achturige werkdag in de diamantindustrie.  Jonge leden van de bond zamelden geld in om deze ruimte voor het bestuur van de bond in te laten richten.  Berlage ontwierp het interieur­ en het meubilair, Richard Roland-Holst maakte de schilde­ringen.
Sedert 1890 streed de internationale socialistische beweging voor de invoering van de acht-urendag die de arbeider moest bevrijden van de slavernij van de fabriek.
De arbeider had recht had op een menswaardig bestaan waarin ook ruimte was voor ontspanning, ontwikkeling en tijd voor het gezin.

De schilderingen van Roland-Holst, geschilderd op eterniet (asbestplaten), geven een symbolische voorstelling van de ideale verdeling van de dag in drie gelijke delen van telkens acht uur: acht uur werk, acht uur rust en acht uur ontspanning en ontwikkeling.
De schildering van de 'sterke uren' laat een knielende jonge arbeider zien, die zijn veters strak aansnoert om weer met frisse moed aan een nieuwe dag van arbeid te beginnen.  De bijl aan zijn riem moet het begrip 'arbeid' symboliseren.
De uren van rust, de 'diepe uren', worden uitgebeeld door een man, gekleed in een lang nachtgewaad, die achterover­ligt en naar de sterren kijkt in het gezelschap van een peinzende halfnaakte vrouw die de aardse liefde symboli­seert.
De uren van ontspanning en ontwikkeling wordt gesymboliseerd door een liggende vrouw die mijmerend uit een boek opkijkt.

Torenkamer
In de omgang van de tweede verdieping vindt u aan de voorzijde de deur en wenteltrap naar de torenkamer. In de torenkamer kunt u, door de deur links, een blik werpen op de constructie van het glazen dak.

Spectaculair was de vondst - onder latere verflagen in het trappenhuis - van vijf geschilderde medaillons waaronder het door Berlage ontworpen logo van de vakbond. In het hele gebouw zijn de gevonden historische afwerkingen en decoratief schilderwerk gerestaureerd of teruggebracht. Hierdoor kwam de historische eenheid in het interieur weer terug.